‘Zo, die hebben we’, zei Annemarie Haverkamp zaterdag 28 november trots in de Grote Kerk in Harlingen. Ze ontving de Anton Wachterprijs voor haar boek De achtste dag.
Anton Wachterpijs uitgereikt in Harlingen

‘Zo, die hebben we’, zei Annemarie Haverkamp zaterdag 28 november trots in de Grote Kerk in Harlingen. Ze ontving de Anton Wachterprijs voor haar boek De achtste dag.
In mijn galajurk groet ik de genodigden. Een beetje nerveus lach ik naar alle vertrouwde gezichten van vrienden, collega’s en familie. Als de muziek is uitgespeeld, beklim ik de kansel. ‘Dit is de allermooiste dag van mijn schrijverscarrière’, begin ik mijn dankwoord. Ik schiet vol en een luid applaus vult de Grote Kerk.
Ik tik deze column met twee verschillende laarzen aan. De linker is bruin en smal, rechts heeft paarse veters en een nepbontje aan de binnenkant.
Het is belangrijk dat ik zo min mogelijk beweeg. Soms wriemel ik even met mijn tenen, maar opstaan is uit den boze. Job loopt immers ook niet.
De beste vriend van mijn zoon is zijn pluchen konijn. Terwijl ik dit opschrijf, twijfel ik. Of is zijn vader zijn beste vriend? Job heeft geen vrienden buiten onze woonkamer. Geen leeftijdsgenoten met wie hij ongein uithaalt. Niemand waar hij zijn diepste geheimen mee deelt. Er komt nooit iemand voor hem aan de deur.
Op blote voeten rende ik over straat. Om mijn lijf wapperde een ochtendjas, achter me aan trok ik een groenbak. Drie vuilnismannen groepten samen om de stinkende vrachtwagen. Mag niet, dacht ik. Maximaal twee.
Als Job kon stemmen, stemde hij op Mark Rutte. Hij ziet hem inmiddels als een favoriete oom die aankondigt dat we de komende tijd alleen maar leuke dingen gaan doen.
Annemarie Haverkamp heeft de Anton Wachterprijs gewonnen. Deze prijs, voor de beste debuutroman van de afgelopen twee jaar, krijgt ze voor haar boek De achtste dag, dat in 2019 uitkwam.
Buiten is alles wit. Op de koude grond liggen geiten. Ik loop tegen de helling op om te hurken in een ondiepe greppel. Mijn plas doet de sneeuw smelten. Vanuit deze positie kijk ik prachtig over het meer. Daarachter de heuvels en de oneindige steppe. Het is een plek uit een film.
Jammer eigenlijk dat mensen korsetten altijd onder hun kleding dragen. Niemand ziet het, terwijl korsetten ware kunststukjes zijn. Op de werktafel staat de nieuwe gipsafdruk van Jobs romp. Grillige vormen die tegelijkertijd zacht en rond zijn. De vingerafdrukken van de schepper staan nog in het materiaal.
Soms praat ik hardop tegen mezelf. Niet tegen mijn spiegelbeeld, maar tegen de Annemarie van lang geleden. ‘Kom op zeg’, hoor ik mezelf nu zeggen. Ik voel dat ik geërgerd mijn hoofd schud.