Soms praat ik hardop tegen mezelf. Niet tegen mijn spiegelbeeld, maar tegen de Annemarie van lang geleden. ‘Kom op zeg’, hoor ik mezelf nu zeggen. Ik voel dat ik geërgerd mijn hoofd schud.
Column: Korset

Soms praat ik hardop tegen mezelf. Niet tegen mijn spiegelbeeld, maar tegen de Annemarie van lang geleden. ‘Kom op zeg’, hoor ik mezelf nu zeggen. Ik voel dat ik geërgerd mijn hoofd schud.
Annemarie Haverkamp, die eerder al de Bronzen Uil won met haar debuutroman, staat met De achtste dag op de shortlist van de Anton Wachterprijs, de prijs voor het beste Nederlandstalige literaire prozadebuut van de afgelopen twee jaar.
Precies één dag was alles perfect. Vanuit de panoramasauna staarde ik over het meer. Ik zag meerkoeten zwemmen, de glinstering van de zon op het water. Job was naar school en ik gunde mezelf een vrije dag in dit megalomane wellness-oord. Voor het eerst omarmde ik corona: dankzij de strenge regels mocht slechts een beperkt aantal gasten naar binnen.
Maandagavond negen uur, telefoon. Het is Jobs juf. Of we even kunnen overleggen over de eerste schooldag morgen. Ze vraagt hoe wij willen dat Job wordt verzorgd. Denk aan situaties waarin de juf hem op de mat legt (Job mag op school altijd even liggen) of naast hem achter de computer zit.
Job drijft in een blauwe opblaasband in ons zwembad. “Mama, wanneer komen allemaal mensen?” Deze vraag stelt hij vaak. Hij vindt het gek dat we maar met z’n drieën in dit huis zijn, en in dit royale binnenzwembad dat erbij hoort.
Anderhalf uur, geeft de routeplanner aan. Dat is niks! Zouden we naar Spanje gaan, dan duurde alleen de rolstoeltaxirit van huis naar vliegveld al zo lang. Daar moesten we dan minstens twee uur wachten, aansluitend vier uur hangen in een vliegtuig, opnieuw wachten op een aangepaste taxi en dan nog een uur zweten op de achterbank met de koffers op schoot.
Als u dit leest, hadden we al bijna in het vliegtuig naar Valencia moeten zitten. Net als de afgelopen jaren wachtte daar een ruim huurappartement, ideaal voor een gezin met rolstoeljongen. Zwembad voor de deur, uitzicht op zee.
Ik zoek een lege loods of een verlaten fabriekspand. Iets enorms met zeeën van ruimte. Toen we vijftien jaar geleden ons huis kochten, dachten we dat het groot was. Job had nog een compact poppenformaat, daardoor leek het een pakhuis.
Job (16) ligt op het sofa-eiland, zijn hangplek in het hart van onze woonkamer. Een zelfgemaakte hocker (met speelgoed onderin) staat in de oksel van de hoekbank, waardoor een loungehoek van formaat ontstaat.
Goed, daar ligt die lange slungel dus. Zwijgend op zijn zij, met zijn rug demonstratief naar alle boekjes en knuffels gedraaid.
Voor een kind dat niet kan lopen, hobbelt Job behoorlijk hard door de wijk. Ik moet mijn pas versnellen om bij te blijven. Hij weet waar hij heen wil en stopt middenin een plas. Na de plensbuien liggen er genoeg.