Column: Televisie

Eén animatiefilm kan ik noemen waarin een gehandicapt kind geen gehandicapt kind is, maar gewoon een knaapje tussen zijn klasgenoten. Carl zit in een rolstoel en moet toezien hoe zijn maat Sherman, een bolleboosje, wordt gepest. Het rolstoelkind heeft verder geen rol, het zit gewoon brood te eten in de kantine. Mr. Peabody & Sherman heet deze film, waar ik – samen met Job – groot fan van ben. Niet vanwege die gehandicapte, maar omdat het gewoon een tof verhaal is.

Op tv zie ik zelden gehandicapten in programma’s die níet over gehandicapten gaan. Gewone mensen die mank of blind zijn, lijken geen verstand te hebben van de vluchtelingenproblematiek of literatuur. Zij mogen alleen aanschuiven als het over bezuinigingen in de zorg of cafés zonder aangepast toilet gaat.

In Frankrijk publiceerde de instantie die waakt over pluriformiteit op de nationale televisie (CSA), net haar jaarlijkse rapport. De uitkomst is om te janken. 1900 tv-uitzendingen werden met een speciale bril bekeken en nog niet eens 1 procent van de mensen die in beeld kwamen, was gehandicapt. En dat terwijl volgens de statistieken 12 miljoen van de 67 miljoen Fransen een of andere beperking heeft: dat is 18 procent.
Het cijfer zegt veel over ‘ons’ vermogen gehandicapten (en andere minderheden) een plek te geven in ons leven, foeterde een tv-criticus. Zolang televisiemakers een handicap als angstaanjagend beschouwen, komen we nooit verder, vond een ander.

Nou is Frankrijk geen Nederland, maar ik heb niet de illusie dat het hier beter is. Natuurlijk hebben we Johnny de Mol, Je zal het maar hebben en andere ontroerende programma’s die meer zijn dan aapjeskijken. Maar dit zijn speciale programma’s over gehandicapten, terwijl de tv in z’n geheel een afspiegeling van de samenleving zou moeten zijn.
Kom op Angela de Jong, breek hier eens een lans voor.