Column: Restaurant

Buiten lag sneeuw. Ik trok mijn laarzen aan en stapte in de auto. Twee minuten later meldde noemde ik mijn naam aan de balie van het restaurant. Het meisje liep mee en zette de prachtig opgemaakte borden in mijn kofferbak. Thuis stond de wijn al te luchten.

Nog nooit vierden we onze trouwdag met een restaurantdiner in eigen huis. In 15 jaar beleefden we dan ook niet eerder een coronacrisis. Mijn man had Job een koptelefoon opgezet, zodat we geen iPad-geluiden hoefden aan te horen bij de hertencarpaccio. Job eet overigens nooit met ons mee. Zijn eten gaat door de blender en hij heeft een beperkte smaak. Rood vlees en pijnboompitten laten zich niet echt lekker pureren. Ons kind lag tevreden te spelen op de bank.

Dachten we aan onze huwelijksdag? Zeker wel. We trouwden met onze blote voeten in het zand. Bonaire 2006. Oma had baby Job op de arm. Hij schreeuwde gedurende de hele ceremonie. Niemand hoorde wat de trouwambtenaar ons allemaal toewenste. Haar woorden waaiden weg met de wind. Toen ze ons een bemoedigend knikje gaf, wisten we dat we ‘ja’ moesten zeggen.

Nu dan sneeuw. Het voorgerecht was op en ik keek uit het raam. Dat ging heel makkelijk, want de nieuwe gordijnen lagen bij de interieurwinkel – ze waren niet goed gemaakt en werden aangepast.

Bij de overburen stopte een elektrische bezorgfiets met voedselcompartiment. In de deuropening nam de buurvrouw haar avondeten aan.

Niet veel later ging bij ons de bel. Het was de kok zelf, hij kwam het warme hoofdgerecht brengen.

Met zijn schort nog voor en sneeuwvlokken in zijn haar, verdween hij weer in zijn stationcar. Onze wijk was één groot restaurant geworden, waar de tafeltjes zo ver uit elkaar staan dat de gasten alleen per fiets of auto bereikt kunnen worden.