Column: Jezus

Job volhardt in zijn tweede ‘ik ben Elvis’-fase. Het glitterpak slingert nu standaard door de woonkamer, zodat we hem er bij hoge nood direct in kunnen hijsen. De zwarte rock-’n-rollpruik ligt als een slapende kat in de vensterbank.

“Wees blij”, reageerde een moeder van een ander gehandicapt kind op mijn verhaal. “Wij zitten weer in de Jezus-fase.”

De Jezus-fase? Haar zoon (11) hult zich in een met wasknijpers opgehouden laken en spreidt dan zijn armen. Als de Messias. Of hij gaat in de tuin met speelgoedhandboeien aan de schommel hangen.

Zijn fascinatie met Jezus begon een jaar of drie geleden, vertelde de moeder. Waarschijnlijk via YouTube, waar Job ook zijn Elvis-fetisj vandaan heeft. “Hij bouwde opeens kruizen van Duplo en hing er zijn Teletubbie aan.”

Jobs verlangen om als The King in een roze Cadillac te worden rondgereden, valt bij zoveel devotie in het niet. Want mini-Jezus knutselt inmiddels kruizen van karton en plakt er met plakband een Spiderman-poppetje in ‘gekruisigde’ houding op (de moeder liet me een foto zien). “Terwijl we helemaal niet gelovig zijn”, voegde ze er enigszins wanhopig aan toe.

Ik moest denken aan het verhaal van een vriendin. Haar zoon met het syndroom van Down vergaapte zich vroeger aan schilderijen van de kruisweg, hoe bloediger hoe beter. Ik vroeg haar hoe het nu ging.

“De obsessie met die kunstwerken is gelukkig minder”, zei ze. “We kunnen alleen geen kerk voorbijlopen zonder dat hij naar binnen wil.” Op vakantie stelt de niet-kerkelijke familie nu zelfs een limiet: drie gebedshuizen per stad, niet meer!

Gezellig, zo’n gehandicapt kind. De moeder van Jezus vertelde me dat ze haar zoon maar laat uitrazen als hij weer in zo’n fase zit. Pas wanneer hij te lang als een gekwetste Christus rondloopt en er kermende geluiden bij maakt, overhandigt ze hem zijn gewone kleren.