Column: Statussymbool

De gesprekjes op straat verlopen merkwaardig tegenwoordig.
“Zijn jullie al gevaccineerd?”
“Job nog niet, Rob en ik wel.”
“Pfizer?”
“AstraZeneca.”
Steevast krijg ik een meewarige blik. Soms gevolgd door een opschepperig “ik kreeg lekker wel Pfizer”.

Het merk waarmee je geprikt bent lijkt een statussymbool geworden. Thuis zijn Rob en ik ook al de verliezers. Eerst waren Jobs begeleidsters nog jaloers omdat wij vlak voor de AstraZeneca-stop gevaccineerd werden en dus al beschermd door het leven gingen. Nu wapperen ze ons in het gezicht met hun uitnodigingen voor een echte Pfizer-kampioensspuit.

Een jaar geleden deden we een moord voor een vaccin. Ik heb erom gesmeekt als moeder van een gehandicapt kind. Nog steeds hoop ik dat Job in aanmerking komt voor een plekje op de priklijst van kwetsbare 16- en 17-jarigen. Het merk is me om het even (het zal waarschijnlijk Pfizer worden omdat dat al wordt gebruikt voor jongeren). Bij de jaarlijkse griepprik vroeg ik ook nooit naar de fabrikant. De kans dat Job problemen krijgt als gevolg van Covid-19 is nu eenmaal ontelbaar veel groter dan dat hij bezwijkt aan een prik.

Tijdens een zap-avondje zag ik deze week hoe Franse artsen AstraZeneca-vaccins in de vuilnisbak kieperden. Ze konden geen armen vinden om ze in te prikken. Patiënten vonden zo’n spuit véél te gevaarlijk vanwege die minimale kans op bloedstolsels. In Nederland leurden huisartsen eveneens met overgebleven vaccins.

Op een andere zender zag ik hoe coronapatiënten in India en Brazilië in overvolle ziekenhuizen naar adem lagen te happen vanwege een gebrek aan zuurstof. Hoeveel zouden zij over hebben gehad voor een vaccin?
Hier, een paar duizend kilometer verderop, gooien we vaccins weg omdat we liever een ander merk hebben. Iets om over na te denken, straks op het terras.