Column: Brief

Beste meneer in de blauwe auto,

Ik zoende u zomaar midden op straat. Ik kende u niet en u kende mij niet. Vandaar dat ik behoefte voel u een en ander uit te leggen.
Wat gebeurde er eigenlijk vóór wij elkaar ontmoetten? Wel, ik reed met mijn zoon naar het ziekenhuis. Ik was in gedachten verzonken toen hij, Job, plotseling verschrikkelijk begon te krijsen. ‘Au, au, mama, helpe mij.’
Ik wist het meteen, het kon maar één ding zijn: het elektrische raam had het handje van Job te grazen. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik dat ik gelijk had. Drie vingers van Job hingen buiten de auto en het raam was dicht. Hij had met de knoppen zitten spelen. Ik greep naar de raambediening in mijn portier, maar het achterraam reageerde niet. Terwijl mijn kind nog harder begon te schreeuwen stopte ik langs de kant van de weg. Daar stapte ik uit en trok ik de achterdeur open. Niet slim, het armpje van Job zat eraan vast. Portier weer dicht en van binnenuit op zijn knop drukken. Het werkte niet! De vingers aan de buitenkant werden paarser en ook in mijn hoofd steeg de bloeddruk. Wat kon ik doen? Hulp halen? Maar ik kon niet bij de auto en mijn zoon weg.
Ik begon te schreeuwen. ‘Help! Help!’ Maakte er woeste armbewegingen bij naar passerende automobilisten. Ze reden door! U niet. Nee, u stopte. Natuurlijk zag u direct wat er aan de hand was. U hoorde de paniek in het gegil van mijn zoon. Zag misschien de angst in mijn ogen. ‘Moeten we het raam inslaan?’ vroeg ik. ‘Heeft u iets om mee te wrikken?’ vroeg u. ‘We moeten iets tussen het raam en het kozijn steken.’ Ik was helder: de ruitenkrabber. Ik pakte het plastic ding en samen staken we het naast de vingers van Job. Het slachtoffer kon zijn hand lostrekken. Samen keken we als eerste naar zijn vingers. Die zagen er niet goed uit. Plat en blauw. ‘Oh God, en hij is al gehandicapt’, zei ik. In een flits zag ik het voor me. Mijn zoon die een hand moest missen. Hoe kon hij de wielen van zijn rolstoel nog bedienen?
‘Ja, dat zie ik’, antwoordde u. Nu ik u schrijf, vraag ik me af wat u zag. Zijn smalle kaak? Zijn kleine oogjes? Het platte neusje? Of misschien zag u het korset dat hij draagt? De slapte in zijn lijf? Ik zie mijn zoon al zes jaar lang elke dag, weet u. Ik vraag mij dan af wat een buitenstaander aan hem opvalt. ‘U moet naar het ziekenhuis’, zei u. Ik antwoordde dat we daarnaar op weg waren. Job moest naar de kinderchirurg voor een inspectie van zijn buik die vijf jaar geleden werd geopereerd.
‘Ik ook’, was uw reactie. En ik vroeg niet waarom ú dan naar het ziekenhuis moest. Wel zoende ik u op beide wangen. U had mijn zoon gered.
Gelukkig kan ik u meedelen dat het handje van Job in orde is. De kinderchirurg keek er gelijk naar. Met de buik is ook alles goed. Job greep in de auto naar huis als eerste naar de knoppen om weer als vanouds met het raam te spelen. Had ik u al geschreven dat hij zeer moeilijk lerend is?

De volgende column wordt zaterdag 24 september gepubliceerd.

2 thoughts on “Column: Brief

  1. Prachtverhaal Annemarie. Ik hoop dat die automobilisten die gewoon doorreden onderweg nooit zo’n probleem krijgen. Zegt veel over onze samenleving. Maar die ene meneer maakt dan weer een hoop goed.
    Wel wat aan dat raam doen!
    gr Iv

  2. Onze hond zat steeds met de pootjes op het knopje van de achterdeur, waardoor het raam onbedoeld open of dicht ging. De garage kon in 5 minuten het knopje buiten werking stellen. De ramen achterin kunnen nu alleen nog met de knopjes voorin bediend worden. Wellicht kan dat bij jullie auto ook.

Reageren is niet (meer) mogelijk.