Column: Mongolië

Buiten is alles wit. Op de koude grond liggen geiten. Ik loop tegen de helling op om te hurken in een ondiepe greppel. Mijn plas doet de sneeuw smelten.

Vanuit deze positie kijk ik prachtig over het meer. Daarachter de heuvels en de oneindige steppe. Het is een plek uit een film. De tent waarin ik vannacht sliep, een ger (Mongoolse joert), heeft dezelfde kleur als het landschap. Het is nauwelijks voor te stellen maar hier, midden in het niets en ver van de bewoonde wereld, wonen herders met hun gezinnen. En ik ben te gast.

Als ik opsta om mijn broek dicht te knopen – vanzelfsprekend zijn hier geen toiletten – hoor ik de paarden snuiven. In het ochtendlicht maak ik een foto.

Precies een jaar later ontwaakt er in mijn telefoon een algoritme en laat Google me het beeld opnieuw zien. Meteen ben ik weer op die plek. Ik voel de opwinding van de eerste sneeuw van het jaar waar wij getuige van waren. Ruik de rook die uit de schoorsteen kringelt. Destijds was ik in Mongolië voor een reportage over een bevlogen tandarts die op de steppe behandelingen deed.

Het bleek mijn laatste grote reis voor corona de halve wereld op slot gooide. In mijn hoofd wemelt het van de heldere details. Ik weet alles nog. Opeens begrijp ik dat mijn harde schijf kennelijk nog niet is overschreven door versere indrukken. Na Mongolië kwam er geen vakantie in Spanje, geen andere exotische reportage. Ja, we gingen deze zomer naar Borne, maar dat was toch minder imponerend.

Zou het echt zo werken in het brein? Dat herinneringen zuiverder blijven als er geen andere ervaringen voordringen? Het zijn heerlijke beelden om aan terug te denken. Ik koester ze alvast voor de volgende lockdown waarop we ons thuis intussen voorbereiden.