Column: Liftleed

Kom aan mijn lift, en je komt aan mij. Dertien jaar geleden kochten we ons huis vanwege die lift. Job kon in zijn rolstoel tot aan de zolder reizen. De vorige eigenaar liet de schacht inbouwen na een dwarslaesie. De gemeente, verantwoordelijk voor huisaanpassingen in geval van handicaps, betaalde de meeste kosten.

Dagelijks gebruiken we onze lift een keer of zes. De binnenkant hangt vol posters van Jobs tekenfilmhelden en magneetjes uit vakantielanden. Job kan de lift zelf bedienen, boven of beneden wachten we hem op. Soms is hij stout en stopt op de verkeerde etage terwijl ik in mijn ochtendjas ongeduldig met mijn slof op de vloer sta te tikken.

Jaarlijks komt er een bedrijf uit het westen voor onderhoud. De monteurs zijn dol op onze antieke lift. “Deze zien we bijna nooit meer.” Ze nemen altijd zelf contact op voor een beurt. Tijdens de koffie spreken ze hun bewondering uit voor de solide machine.

Toen belde plots de gemeente: “Het Zuid-Hollandse bedrijf heeft het onderhoudscontract opgezegd.” Huh? Wij wisten van niks. “Ze hebben ons geschreven”, zei de vrouw van de gemeente. “Ze vonden het tijd voor een nieuwe liftmotor, maar gezien de leeftijd van de lift is die niet meer te vinden. Nu haken ze af.”

Het voelde alsof een dierbare relatie – na dertien jaar – met een appje werd uitgemaakt. Mijn man belde het bedrijf. “Wat maak je me nou?” Hij werd afgescheept met ‘blabla ons beleid bla ajuus’.

Ik troostte de lift door een paar keer in mijn eentje omhoog en omlaag te gaan. De vrouw van de gemeente beloofde bij een ander bedrijf een nieuw onderhoudscontract te regelen. Onze lift hoefde niet weg. Twee afspraken had ze al ingepland. De eerste monteur zei meteen dat alle kwetsbare onderdelen nog best konden worden vervangen. Ik heb de koffie al aangezet.