Column: Bezoek

Mijn vader belt onverwacht. “Waar ben je?”
“In de Telpost.”
“Daar zijn wij ook.”
Ik vlieg naar het raampje aan de achterkant. Op de dijk staat een wit busje met twee zwaaiende zeventigers. Mijn ouders!

De Telpost in Millingen aan de Rijn is mijn tijdelijke kasteel. Eigenlijk is het een oude observatietoren van waaruit Rijkswaterstaat vroeger het verkeer op de Rijn bijhield. De botenteller had een magistraal uitzicht over de rivier. Tegenwoordig mag het panorama kunstenaars inspireren en ik heb de mazzel dat ik er deze dagen gebruik van kan maken. Dit is de best mogelijke quarantaine-werkplek om ons kwetsbare kind thuis te kunnen blijven beschermen: verlaten en afgelegen. Ik ben de enige die binnenkomt.

Buiten blijf ik staan achter het hek en mijn ouders gaan zitten in het woongedeelte van hun camperbusje, de schuifdeur wijd open. Familiebezoek achter tralies en op veilige afstand. Maar het is zo fijn ze te zien!

Mijn moeder plukt af en toe een pluisje van mijn vaders trui. Aan dat gebaar kan ik aflezen dat ze het goed hebben samen. Vrolijk vertellen ze over hun saaie bestaan. Ze fietsen wat, ruimen de schuur op die al keurig was en poetsen smetteloze keukenkastjes.

Juist vandaag was ik somber door zoveel dagen corona-isolatie. Maar nu staan we hier met die gekke spijlen tussen ons in grappen te maken.
Mama kondigt aan dat ze een plekje aan het water gaan zoeken om koffie te drinken. “Gewoon in het busje hoor!” Twee minuten later belt papa. “We staan bij het bunkerstation, zie je ons?”

Ik pak de verrekijker. Omdat het Volkswagenbusje geblindeerde achterramen heeft, zijn mijn ouders onzichtbaar. “Mama gaat nu even achter het stuur zitten.” Daar zie ik haar wel en ze zwaait alweer.

Dit is mijn beste quarantainedag tot nu toe.