Column: België

We zaten samen in de auto. Papa achter het stuur, ik ernaast. De wagen rook nieuw. Voor ons doemde een file op (ja, vroeger hadden we files) en mijn vader begon te stralen. Want kijk, deze geavanceerde Volkswagen remde gewoon zelf!

We waren op weg naar Gent. Of Roeselaere. Of Kortrijk. Papa bracht me naar optredens in Vlaamse boekhandels omdat ik de Bronzen Uil had gewonnen, de prijs voor de beste Nederlandstalige debuutroman. Mijn vader is geen lezer, maar toen ik de onderscheiding plus tournee eind vorig jaar ontving, riep hij meteen: “Ik word jouw chauffeur!”

In zijn nieuwe auto staken we de grens over (ja, vroeger mocht dat) en juichten bij het bord ‘België’. Vakantie! Vanavond wachtte ons de daghap in een obscuur café, een optreden in een onbekende boekhandel, een glas wijn in een rumoerige buurtkroeg en dan een nacht in twee eenpersoonsbedden met een nachtkastje ertussen op de derde verdieping van een eenvoudig doch keurig hotel.

Het waren uitstapjes om naar uit te kijken. Deze week zouden we voor het laatst gaan. Maar helaas, vanwege corona is de literaire tour afgelast.

Ik mis het aandachtige gezicht van mijn vader in het publiek. Zijn altijd treffende evaluatie na afloop. “Dit was een interviewer van likmevestje.” De winst van onze tochtjes was niet dat stapeltje verkochte boeken, maar de gezamenlijke expeditie.

Gelukkig bleef iets van de literaire avonden in hem achter. Nu hij gedwongen thuis zit, is hij eindelijk zelf gaan lezen. Vanmiddag ging de telefoon. Papa hield de hoorn voor het luisterboek dat hij had gekocht. “De schrijver leest het zelf voor. Vind je dat niet prachtig?” Ik hoorde een Vlaamse stem.

Die stem zit nu ook in quarantaine. Ik mis de ritjes met mijn vader: de daghap, de boekhandel en die twee bedden, gescheiden door een nachtkastje, op de derde etage.