Column: Bed

Oh, dat bed! Elke ochtend stappen we er vloekend uit. Kijken ernaar of het middeleeuws martelapparaat is. Kermend strekken we onze stijve lijven.

De andere bedden in het appartement hebben we ook geprobeerd: allemaal even beroerd. De uitstulpende springveren vormen en stekend patroon waar het lichaam zich tussen moet zien te wurmen. Rob is twee meter, daar is geen wurmen aan (en alle bedden zijn maar 1,90).
“Zet jij Job in zijn rolstoel? Ik heb pijn in mijn rug.”
“Doe het zelf, mijn pijn is erger.”

Geprikkeld door ons spijkerbed beginnen we de dag. Na de eerste baantjes in zee – de Spaanse zon schijnt altijd – ontspannen de spieren van hun nachtelijke stress. En ’s middags aan de borrel naast het zwembad lachen we erom. Alles is heerlijk hier, stel je voor hoe perfect deze vakantie zou zijn als we ook nog eens een goed bed hadden.

Halverwege de eerste week krijg ik een appje van de huiseigenaar. Of we morgen thuis zijn, er wordt een nieuw bed bezorgd. Nou zeg. Hangt er soms een verborgen camera in ons appartement? Of is dit een kunstje van een uitgekookte verhuurder? Laat de gasten eerst afzien, en laat ze dan ervaren hoeveel je om ze geeft. Zo krijg je al snel positieve beoordelingen op airbnb.

Diezelfde truc haalt het leven geloof ik met ons uit. De weken voor de vakantie was ons gehandicapte kind er slecht aan toe. Ziek, benauwd, futloos. We belden ongerust met huisartsen en ziekenhuizen. Tot Job uit het niets opkrabbelde en hier in Spanje een zorgeloze versie van zichzelf laat zien. Hij speelt, hij lacht, hij is alert en gretig.

Zo kan het dus ook. Dat een slecht bed het enige is waar je wakker van ligt. Wat een stunt. Ik geef de maand juli vijf sterren.