Column: Vogeljongen

‘Mama, ik ga naar vogels toe.’ Job geeft een zwiep aan de wielen van zijn rolstoel en hobbelt het grasveld op. Moe van zijn vogelobsessie besluit ik dit keer eens niet achter hem aan te lopen. Vanaf een bankje in het park volg ik hem. Midden op het veld blijft een van Jobs wielen steken achter een ongelijkheid in het gras. Mijn zoon heeft niet de kracht de molshoop te overwinnen en staat vast, zijn ogen gericht op de kraaien die een paar meter voor hem klapwiekend wijken. Hij roept me niet.
Na een minuut of wat landen de zwarte vogels weer op de aarde. Job fladdert van enthousiasme met zijn armen. Het lijkt of de kraaien de beweging herkennen. Ze hippen rond en fladderen met hem mee. De herfstzon streelt mijn rug aangenaam warm en ik doezel weg op mijn bankje.
Als ik wakker word, schrik ik van mijn broek die klam aanvoelt. Dauw. Het is ochtend. Snel zoek ik Job. Dat is niet moeilijk, hij staat op precies dezelfde plek. Een kleine jongen in een vuurrode rolstoel op een verlaten grasveld. Zijn hoofdje is weggezakt. Hij slaapt. Als mijn blik helderder wordt, zie ik dat hij niet alleen is. Op beide armleuningen zit een kraai. Ze lijken de wacht te houden. Behendig pikken ze water uit de kommetjes van zijn ontspannen handen. Met hun snavel druppelen ze kleine beetjes dauw op zijn lippen. Ik begrijp het: ze geven het kind te drinken.
De mooie dag die volgt, breng ik door op mijn observatiepost. Steeds meer vogels adopteren Job. Sommige nemen broodkorstjes mee. Een mus heeft een stuk chocolade gepikt van een onoplettende bezoeker. Job heeft eindelijk wat hij zocht: de aandacht van zijn fladdervrienden. Hij staat klem met zijn rolstoel en vormt daardoor geen enkele bedreiging.
Opnieuw valt de avond. Ik zie geen reden om naar huis te gaan. Job heeft net leren fluiten. Het concert van mijn muzikale kind en een goudvink klinkt betoverend.
De dagen verstrijken en de lucht wordt kouder. Kraaien en meeuwen lenen dons en veren aan Job. Als een vogeljongen zit hij in het park. Zijn dunne armpjes fladderen onvermoeibaar en gaan steeds meer lijken op vleugels. De brutale mus vliegt cirkels boven zijn hoofd. Ik hoor Job schateren.
Die nacht is het volle maan. Ik kan niet slapen van de herrie. Als een stel Afrikaanse krijgers dansen de vogels om Job heen, hun gekwetter en gekrijs brengen hem in trance. En dan, heel langzaam, maakt hij de eerste krachtige slagen met volgroeide vleugels. Job komt los uit zijn stoel en klimt, begeleid door Vlaamse gaaien, hoger en hoger. Ze landen in een boom die zwart afsteekt tegen de paarsblauwe hemel. ‘Nu ben ik hem kwijt’, schiet door mijn hoofd en de tranen rollen over mijn wangen. Mijn zoon, voor wie ik zeven jaar intensief heb gezorgd, gaat me verlaten. Ik kan en mag hem niet tegenhouden. Als vogel is hij niet invalide meer, kan hij vliegen waar hij wil.
Maar de waakzame gaaien vinden het genoeg voor vannacht en escorteren Job terug naar zijn stoel. Mijn kleine jongen valt direct in slaap, bewaakt door de gevederde garde.
Bij daglicht zie ik hem alweer door het park vliegen. Zijn bewegingen steeds natuurlijker, als was hij een kraai. Maar net als ik op het punt sta naar huis te gaan en mijn zoon voorgoed los te laten, landt hij op mijn bankje. Hij kruipt met zijn nieuwe verenlijfje tegen me aan. ‘Jowwe naar huis?’ Ik vraag of hij wil vliegen maar hij schudt nee. Wijst naar de rode rolstoel in het gras. Ik zet hem erin.
Begeleid door kraaien, mussen, vinken, roodborstjes, Vlaamse gaaien en meeuwen wandelen we het park uit.
Thuis plukt mijn man een veertje uit Jobs blonde krullen en geeft hem een knuffel. ‘Zo, dat was een lange wandeling.’

4 thoughts on “Column: Vogeljongen

Reageren is niet (meer) mogelijk.