Column: Bonaire

Na precies dertien jaar klim ik weer in de dode boom op Bonaire. Terwijl het in Nederland vriest, doen we een remake op deze tropische locatie. Details zijn belangrijk. “Hier?” Ik kijk naar Jobs begeleidster die vandaag fungeert als fotografe. “Een stapje verder.”

Rob zit op de tak naast me en staart richting zee. “Jij moet naar links kijken”, zegt hij, “dat deden we op de trouwfoto ook.”
Het origineel van onze herinnering staat in mijn telefoon. De fotografe checkt of de hoek klopt en vereeuwigt een déjà vu.

Job ligt in de auto bij de airco, net als toen. Alleen was hij in januari 2006 nog een meter korter. Van de speech die de trouwambtenaar hield op het strand van Lac Cai, heeft niemand destijds een woord verstaan. Job krijste erdoorheen, hij had het heet.

Vandaag is er geen ambtenaar bij ons. Er zijn enkel een paar zonaanbidders die zich op klapstoeltjes tussen de mangroven hebben genesteld. Ze volgen onze omslachtige fotoshoot. Voor het volgende plaatje moet Job op de arm, wij staan met onze voeten in zee. “Ik houd hem niet meer”, roept af en toe een van ons. Dan ruilen we van positie.

De boom laat het allemaal geduldig gebeuren. Hoe lang ligt hij daar al, vraag ik me af. Hoe zag hij eruit toen hij bloeide? Wanneer stierf hij en waarom ruimde niemand hem op? In hoeveel fotoboeken figureert hij? Het weerzien met Job was niet gepland. Rob en ik wilden met z’n tweeën op vakantie. Even niks, even weg van alles. Tot we dit voorjaar slecht nieuws kregen over Jobs gezondheid. “Nu kan het nog”, zeiden we en dus boekten we tickets voor vier – ook de begeleidster zou meegaan.

In Nederland ligt sneeuw, wij vieren onze trouwdag op een wit strand. Bij een dode boom vol levende herinneringen.